De "BieBoeren" werken momenteel met 2 rassen van de honingbij. Elk met hun karakteristieken en eigenschappen.
De Buckfastbij :
De buckfastbij is een kruising van verschillende ondersoorten van de Europese honingbij (Apis mellifera). Het is een door de mens gemaakte ondersoort, ontwikkeld door Karl Kehrle, ook bekend onder de naam Broeder Adam. Kehre was vanaf 1915 werkzaam bij de imkerij van de Abdij van Buckfast in Devon in Engeland, als hoofdimker vanaf 1919. Zowel in Buckfast als elders in Europa wordt de buckfastbij nog steeds gefokt.
De stam aan de basis van de buckfastbij ontstond in 1917, de eerste kruising was koningin van de Italiaanse bij (Apis mellifera ligustica) x dar van de inheemse donkere bij (Apis mellifera mellifera).
Fundamentele eigenschappen:
– vruchtbaarheid
– haaldrift
– weerstand tegen ziekten
– lage zwermdrift
De Carnicabij:
De opmars van de Carnica dateert van het begin van de 50-er jaren.
Door middel van selectie, waarbij Prof. Dr. F. Ruttner een dominerende rol speelde, was men er te Lunz (Oostenrijk) in geslaagd de minder goede eigenschappen van dit ras zoveel mogelijk terug te dringen en de goede naar voren te halen.
De Carnica, zeer goedaardig en derhalve dé bij voor een dicht bevolkt land, heeft een uitstekende haaldrift. Deze en nog andere goede eigenschappen waren er de oorzaak van dat ze thans in geheel Noordwest-Duitsland de meest populaire bij is geworden. Vrijwel alle Duitse waddeneilanden bezitten Carnica-bevruchtingsstations.
Kermerken en eigenschappen van de Carnica:
1. De uiterlijke kenmerken zijn zodanig, dat daarvan reeds een goed oordeel kan worden verkregen, te weten:
-pantserkleur (achterlijf): donker, soms leerbruin
-beharing van de 5de ring van het achterlijf: kort en dicht
-viltbanden: van de 4de ring van het achterlijf: breed, opvallend grijs
-vleugelindex: bij de raszuivere werksters 2.4 tot 3.0mm
-tonglengte: lang, 6.4 tot 6.8mm
2. De raseigenschappen zijn:
-voelt zich goed thuis in het Noordeuropese klimaat
-zachtaardig, handelbaar met een rustige raatzit
-goede overwintering
-ontwikkelt zich vroeg en snel in het voorjaar
-stopt vroeg met broeden in het najaar
-goede honinghaalsters in voorjaar en zomer
-zwermneiging gering, althans minder dan de inheemse bij
De Carnica bezit een grotere tonglengte dan de inheemse bij, wat mogelijk maakt dat ze bij meerdere bloemen nectar kan ophalen doordat haar tong tot diep in de bloem kan reiken.
Haar snelle voorjaarsontwikkeling is bekend, waar tegenover staat dat het broednest in een drachtpauze snel inkrimpt.
Voor de late zomerdracht (o.a. heide) moet ze in de donkere bij of Buckfastbij haar meerdere erkennen.